Begin jaren negentig was ik op weg naar een carrière als profvoetballer bij Roda JC, tegelijkertijd studeerde ik aan de kunstacademie in Maastricht. Een combinatie die achteraf gezien onmogelijk was en die definitief werd beëindigd door een enkelbreuk. Dat ik deze blessure opliep in een wedstrijd tegen FC Twente en ik nu hier in Enschede voor u sta te spreken, beschouw ik maar als een gestuurd toeval.
Op de academie volgde ik de schildersopleiding, die was heel klassiek, het eerste jaar hebben we niets anders geschilderd dan stillevens en kregen we keurig les in modeltekenen. Een voordeel was dat we enkele bevlogen leraren hadden, van wie Frits van der Zander, kan ik nu zeggen, de meeste indruk heeft achtergelaten. Deze man, klein van postuur, kaalgeschoren hoofd, rond brilletje en niet aflatend trekkend aan een klein ebbenhouten pijpje, greep niet alleen drastisch in terwijl je aan het worstelen was met de potten en pannen, hij oreerde bovendien voorturend over Paul Cézanne. Met hem is de schilderkunst begonnen volgens onze indoctrinerende leermeester. Het leverde hem al gauw de bijnaam Frits van der Cézander op.
Deze Frits wilde ons niet alleen leren schilderen hij wilde ons leren kijken, dat was volgens hem het allerbelangrijkste. Hij gaf ons dikke pakken stencils mee met teksten van de franse filosoof Maurice Merleau-Ponty. Ik probeerde die teksten in de spelersbus op weg naar een uitwedstrijd te lezen, maar moest dit doen tussen toepende teamgenoten en met de soundtrack van een vechtfilm van Jean Claude Vandamme die op het kleine beeldscherm in de bus werd vertoond. Het moge duidelijk zijn dat er van Merleau-Ponty’s uitwijdingen over de waarneming vrijwel niets bleef hangen en het heeft dan ook zo’n twintig jaar geduurd vooraleer ik besefte dat ik als voetballer het levende bewijs was van de theorieën van de franse filosoof. Hij stelt, zoveel is nog wel doorgesijpeld in mijn brein, dat je de dingen om je heen waarneemt als een dynamisch oog, je bent tegelijkertijd onderdeel en beschouwer van de omgeving waarin je je begeeft en daardoor is ook je waarneming voortdurend aan verandering onderhevig. Een voetballer doet niet anders, hij is constant zijn positie aan het inschatten ten opzichte van de wedstrijd waarin hij zich bevindt, niet alleen bekijkt hij het spel, hij is er ook onderdeel van, zoveel zelfs dat hij het spel kan sturen, hij kan als het ware bepalen wat hij ziet. Dit is een observatie die ik nu als ex-voetballer en pure schilder heb kunnen maken, en dit is geloof ik ook wat Frits aan ons wilde overbrengen. De schilder is tegelijkertijd beschouwer en onderdeel van het doek waaraan hij werkt. Hij zet een vlek, beschouwt die vlek en weet dat hij door die vlek te zetten hetgeen hij beschouwt verandert.
Zoals het niet toevallig is dat ik hier nu sta, is het ook geen toeval dat ik na een lacune van bijna vijftien jaar weer in contact kwam met Jeroen Hofhuizen, mijn maatje op de academie in Maastricht. Hij kwam kijken naar een tentoonstelling van mij in Amsterdam en we raakten weer geestdriftig in gesprek over schilderkunst, over het kijken en over Merleau-Ponty. Via verschillende wegen waren we weer uitgekomen bij de basis van de schilderkunst. Terwijl ik mijn weg zocht in Amsterdam, was Jeroen naar het harde Londen getrokken. Hij werkte er onder andere als beveiliger op Craven Cottage, het oudste stadion van de Premier League, bespeeld door Fulham FC. Hij wilde echter terug naar Maastricht, om te kunnen schilderen.
In de periode dat ik met Jeroen broedde op wat nu The Act of Painting is geworden – en het eerste resultaat, de eerste tentoonstelling van een reeks tentoonstellingen over de hele wereld, ziet u in de zaal achter mij – raakte ik ook weer meer contact met Rudy Klomp, jullie allen wel bekend. Toen Rudy mijn recente schilderijen zag toonde hij zich van zijn meest kritische kant. Hij waarschuwde mij voor de leegte die hij kende van de jaren tachtig en bezwoer mij dat ‘energie zonder meer’ niet voldoende was. Hij wilde bewustzijn zien, hij wilde dat we een stap verder zouden gaan dan het Abstract Expressionisme van de jaren 50 en het wilde schilderen in de jaren 80. En wie ben ik om dit advies van een man die beide stromingen zelf, in levende lijve, heeft meegemaakt, in de wind te slaan? Rudy wil een toekomst zien, een wederopstanding van de natuurlijk intelligentie.
Niet slechts om aan Rudy’s liefde voor de kunst, voor het schilderen, te voldoen hebben Jeroen en ik deze internationale groep abstracte schilders bij elkaar gebracht, nee, met The Act of Painting willen wij een intelligente toekomst voor onszelf creëren, voor iedereen van wie wij houden en voor iedereen die door wil dringen tot de kern van de schilderkunst!