Openingstoespraak Mark Kremer, See what you know – Quartair, Den haag 2018

Wat ik nog wilde zeggen over schilderkunst door Mark Kremer

De volgende tekst is voor het eerst als mini-lezing gebracht op de opening van See what you know/The Act of Painting (Quartair, Den Haag 12.x.2018). Voor deze nieuwe gelegenheid heeft MK de tekst heel licht herzien.

In deze ruimte hangen en staan werken van tien kunstenaars. “Noem een bron voor je praktijk” – deze vraag heb ik de kunstenaars gesteld – “bv. een kunstwerk, een gedicht, een ervaring die je gezelschap houdt.” Achter elk kunstwerk schuilt een hele “wereld”. In de korte portretten van de werken die nu volgen verwerk ik citaten uit wat de kunstenaars me schreven. In het tweede deel van de tekst ga ik op reis, vertrekkend vanuit de thematiek gooi ik ‘t net uit voor ‘n wijde vangst.

1. tien posities

Jeroen Hofhuizen toont vijf kleine schilderijen. Twee hebben een lichte grond, vanuit hun middelpunt loopt een kruisvormige lijn naar de vier randen. De lijn bestaat uit kleuren die aan elkaar gemonteerd lijken, een superfijn mozaïek. Op drie zwarte werken zie ik ‘n paars fluwelig schijnsel, innerlijk licht. JH stuurt me een lyrisch gedicht van eigen hand, Velvet twilight, over het zwart dat niet opslokt maar “uitspuugt”, en dat verwijst naar zwarte gaten in het heelal. Wellicht is hij vertrouwd met L’oeuvre noir/Het hermetisch zwart van Marguerite Yourcenar? Over de alchemist en waarheidszoeker Zeno, een fictieve figuur die, niettemin, stevig wortelt in de laat-middeleeuwse context. Aan het eind van het boek doodt Zeno zichzelf in het vooruitzicht van een fataal proces door de Inquisitie: “De nacht was gevallen, maar hij wist niet of het in hemzelf of in de kamer was: alles was duisternis. Ook de duisternis was in beweging … Maar dit zwart, anders dan ‘t zwart dat men met de ogen waar-neemt, sidderde van kleuren … het zwart veranderde in vaalgroen, toen in zuiver wit; ‘t bleke wit transmuteerde tot goudrood zonder dat … het oorspronkelijke zwart verdween, precies zoals de gloed der sterren en ‘t noorderlicht schitteren in wat desondanks de zwarte nacht is.”

Wieteke Heldens’ schilderijen ademen vrijheid. Hun plaatsing verrast en ook de verdubbeling met doeken achter doeken gezet. Maar haar composities berusten op sterke ordeningsprincipes. De maten van haar lichaam leiden tot maten van werken. Op een dag inventariseert ze de kleuren in een kamer en laat die in een schilderij terugkeren. In ‘n ander werk tekent ze ruitjes en vult die in met stiften, totdat alle materiaal op is. Ze is zich sterk bewust van het begin en het eind van allerlei zaken, vooral dagelijkse handelingen. “Mijn inspiratie is de dag, alles en niks”, schreef ze me. Hanne Darboven en Kawara On zijn kunstenaars die zij bewondert. Maar ook Agnes Martin, die zegt: “The mind knows what the eye has not seen. … Beauty is the mystery of life. It is not in the eye, it is in my mind. In our minds there is awareness of perfection.” (AM in ‘n essay uit 1989). Belangrijk is ook WH’s action painting, bv. “ „ (zeg: quote unquote), overschilderen van graffiti op straat, fotograferen van een overgeschilderde graffito, het overschilderen van graffiti die ter plekke in een galerie gemaakt worden, als continue performance.

Robbin Heyker presenteert twee schilderijen. De grote werken, staand formaat, hangen aan de muur. Simpele abstracties, je voelt de immense veerkracht van het dagdagelijkse, je zou inderdaad aan de wereld van de bouw kunnen denken, vormen die je op een wandeling in de stad tegenkomt. Pedro Cabrita Reis, de Portugese kunstenaar, heeft sublieme werken gemaakt rond precies dat gegeven. RH stuurde me een mooie tekst over zijn leven in Beijing – hij woont ook in Den Haag – en over de quick-fix oplossingen aldaar. Ik citeer: “…Als ik door straten van Beijing loop, zijn het de quick-fix oplossingen die mij aantrekken. Mooi vind ik de helderheid en leesbaarheid van deze oplossingen. Zoals karton dat leunt tegen autowielen, op zijn plaats gehouden door bakstenen of het materiaal dat op dat moment voorhanden is. Een oplossing om de velgen te beschermen tegen plassende honden. Of bv. tochtige ramen die vaak worden afgedekt met een stuk plastic folie, bevestigd met spijkers en kartonnetjes of andere spullen die toevallig beschikbaar zijn. De quick-fix oplossing bekommert zich niet om esthetiek, het is een puur functioneel gebeuren. Ik wil schilderijen maken met een vergelijkbare soort mentaliteit.”

Pietertje van Splunter toont een “totaal-werk” bestaand uit tondi met waaiers van kleur. De suggestie is groot. Je ziet de vormen al bewegen. Een en al werveling. De kunstenares zegt dat ze ‘n nieuw begin maakt, back to basics. Ze stuurt me een levendige tekst: “Ik raak geïnspireerd door kleur, mosgroen of modder, goedkoop plastic, schreeuwend van kleur, roze koeken, afwasteilen, steigergaas. Na jaren schilderen wilde ik de ruimte in en ging monochroom gekleurde voorwerpen verwerken in ruimtelijke schilderijen. Op zoek naar materiaal heb ik nu een flinke verzameling felgekleurd plastic. Hebberigheid of verzameldrift is sowieso een reden om kunst te maken. Hebberig in de zin dat je een bepaald schilderij zou willen hebben of gemaakt zou willen hebben zodat je het naschildert. Zo vond ik ooit Munch een pathetische knoeier, waarna een schilderij dat ik zag in Oslo, me mateloos begon te fascineren. Ik heb van House with the red Virginia creeper wel 20 variaties gemaakt. Die lullige penseelvoering, de schrale verf en de rare compositie (sorry) maken dat schilderij goed.”

Delphine Courtillot laat sculpturen zien, rotsachtige vormen, maar broos en ijl. Hun veelkleurigheid evoceert ‘n fantasiewereld, waar je beet wordt gepakt door een betoverende gedachte. DC noemt diverse bronnen: “de boeken van George Sand en Marcel Proust. En allerlei vormen van rotsen en klippen, stenen en niet te vergeten: grotten. Film: The Saragossa Manuscript van Wojciech Has.” Vooral die film van Has is geweldig. De beginscène: een kapitein met mooie hoed gaat een huis binnen, de bewoners zijn gevlucht, de slag in de Sierra Morena, Spanje, is bijna afgelopen, een imposant boek op een tafel te midden van de ravage – de kanonnen van Napoleon hebben het huis opengereten – trekt zijn aandacht, hij slaat het open, en is verloren. De vijand komt nog even binnen, ze willen hem al een kopje kleiner maken, maar ook hun oog wordt dan getrokken door het boek, de mooie illustraties en intrigerende teksten, en ze volgen de kapitein op zijn reis. Iemand in het boek neemt het woord, de vertelling verplaatst zich, we kijken en leven door de ogen van een nieuwe figuur, die ons vertelt over zijn ontmoeting met twee mooie Moorse Vampiers, de nacht die hij met hun doorbracht, en de ochtend wanneer hij ontwaakt onder de galg, en denkt: Wat heb ik nou beleefd?

André Kruysen toont vier sculpturen. Ze zijn deel van een uitgebreide reeks van werken met ‘n beeld van Umberto Boccioni als uitgangspunt, Testa + casa + luce (1911-12). Dit is ‘n haast diabolisch beeld, de kunstenaar als demiurg, een kop staat in de steigers en doordringt ‘n huis dat door lichtstralen doorboord wordt… Wikipedia over Boccioni: “Despite his short life, his approach to the dynamism of form and the deconstruction of solid mass guided artists long after his death.” Al enkele tijd is AK zoet met het formuleren van een “tegenvoorstel”. In zijn atelier, ik was er vorige week, ligt ‘n groot beeld in stukken op de grond en vele andere op sokkels. AK heeft Boccioni’s sculptuur binnenste-buiten gekeerd, hij ontleedt de totaalvorm, legt organen en elementen open, gaat ermee om als een strandjutter met de kostbare vondst. In zijn sculpturen is het alsof de kop en het huis en het licht zijn uitgespuwd en in ‘n voorlopige orde belanden. Op je qui-vive zijn, is het motto. De mens verwijlt onzichtbaar in de schaduw. In ‘n mail uit AK zijn grote fascinatie voor de haast inerte sculpturen van de Zwitser Hans Josephsohn: “Tijdloze introverte beelden, die zich opdringen door hun gestalte. Op het eind van zijn leven, zo rond de 70, 80, heeft hij alle erkenning gekregen.”

Raymond Cuijpers toont twee schilderijen. Eén schilderij is voodoo-achtig, echt bezwerend, dit is ‘n bizar-kordate ‘collage’ met geschilderde vormen en geleende beelden bv. ‘n zwart-wit foto van de jonge Neeskens (voetballer), en voorwerpen. Het werk doet mij denken aan Lucassen. Het andere schilderij is groot en breed en episch en bevat ‘n turbulente afdruk van ‘n fietstocht. Meerdere tochten, op ‘t land, in het vrije, op de baan… Er worden veel rondjes gefietst, op het doek, in ‘t hoofd… RC schrijft over die inspiratie: “Ik fiets nu. Dat is mijn betovering. Je beweegt door een landschap en bent tegelijkertijd onderdeel en beschouwer van de omgeving; juist doordat je beweegt verandert je waarneming steeds weer, je stuurt zogezegd wat je ziet.” Interessant – ik voel hier ook rust, het middelpunt van de “fiets-orkaan”. In ‘t atelierbezoek van drie weken geleden noemt RC nog een inspiratie, de Australische Aborigine kunstenares Emily Kame Kngwarreye, zie haar fantastische Big Yam Dreaming (1995). Inderdaad staan er in het atelier van RC schilderijen met figuren en gebaren die iets weg hebben van de songlines.

Nies Vooijs exposeert een ensemble of installatie van kleine schilderijen. Ze zijn intens van kleur, soms overheerst licht, soms de duisternis. De werken doen me denken aan Ankoku Butoh (darkness dance) en mystieke ervaring, het samenvallen met ‘t object. Ik voel verbondenheid met de aarde, innerlijke beweging, en ook melancholie. MOOI! Dinsdag ben ik in de ruimte en ga onwillekeurig aan de gang met hoe het hangt, niet omdat ik het beter weet, maar om de werken vast te pakken en ermee in de weer te zijn (in gedachten en ‘n beetje in het echt). NV schrijft dit n.a.v. mijn vraag: “Moest nadenken over de vraag van Mark Kremer. Tenslotte kom ik tot de essentie: het schilderen op zich is voor mij de bron.”

Ilona Plaum toont drie bewerkte foto’s. Hier wordt de ruimte terug geplooid op zichzelf, zij verschijnt plat waar je illusie verwacht. Van de werken gaat een pull uit, ‘t voelt alsof je hier dichterbij de mysterieuze wereld van de dingen komt. IP stuurt me teksten over ‘t kijken met één oog (camera) en de diepte-perceptie die weer begint zodra ze haar twee ogen terug krijgt: “dat voelde als een dreun”. Of het zien van een bos dat in ‘t zwart van de nacht verdwijnt. Bij het fotograferen van boomkruinen, tegen licht in, ontstonden beelden die haar ‘n nieuwe sensatie gaven: “Een boom was voor mij ‘n grote vloeibare explosie.” Haar beschrijving van de ervaring, oog in oog met een beeld van de moedergodin van de Azteken, Coatlicue, is pakkend. Dit beeld heeft ‘n knik in de kop, waardoor de symmetrie van de totaalvorm tot leven komt. Op Wiki zie je een schedel, vrij losjes, in het midden van de sculptuur steken. De kop is geen kattepis, volgens de mythe werd Coatlicue geofferd bij ‘t begin van de schepping “…after her head was cut off the blood spurt forth from her neck in the form of two gigantic serpents.” IP over de ontmoeting met dit krasse beeld: “Het leek alsof mijn eigen bewustzijn tegenover me stond, opgeslokt in de miljarden jaren oude geschiedenis van het zijn.”

Marie van Vollenhoven, tenslotte, mailde me enkele zinnen uit een gedicht van de Engelse mysticus (Wiki omschrijving) Francis Thompson (1859-1907). “Mijn oma die 99 jaar oud werd (1917-2017) vertelde ‘t mij. Hier staat voor mij dat ‘t leven een grote veranderende compositie is, waarin alles met elkaar samenhangt. Mensen verliezen dit helaas uit het oog. Ik probeer dit gevoel en gedachtengoed terug te brengen via mijn werken. In mijn schilderijen en het multimediale werk zie je slices of time, bouwstenen, de basis elementen van deze steeds veranderende compositie.” – We hebben vanavond zo’n compositie ervaren. – Nu kom ik bij ‘t gedicht van Thomson. The Mistress of Vision heeft 25 (onregelmatige) coupletten, onderwerp is een innerlijke reis, een rite de passage, langs heilige plaatsen (in de esoterische tradities), en het scala aan gevoelens dat de ziel op de weg doorstaat, van twijfel tot geestelijke extase. Een vrouw wijst hier de weg, zie zesde couplet:

There was never moon,
Save the white sufficing woman:
Light most heavenly-human–
Like the unseen form of sound,
Sensed invisibly in tune,–
With a sun-derived stole
Did inaureole
All her lovely body round;
Lovelily her lucid body with that light was interstrewn.

En dit is de passage die Marie zo waardevol vindt, hij komt uit het 21ste couplet:

All things by immortal power,

Near or far,

Hiddenly

To each other linkèd are,

That thou canst not stir a flower

Without troubling of a star.

2. I see, I know…

De tentoonstellingstitel verbindt zien en weten, zintuiglijke gewaarwording met het denken. Dit brengt mij op die plezante toestand van het organisme waarbij denken en gevoel bij elkaar komen, en dan heb ik het over een hersenactiviteit – de trilling of de frequentie (frequentiebereik) van alfagolven – ofwel dagdromen.

Bij de expositie is een korte tekst verschenen (de uitnodiging) die veel aankaart. De tekst is taoïstisch geïnspireerd, dit kan bijna niet anders, er wordt gesproken over het samenvallen van de maker met de actie, bv. het schilderen van ruimte (als een illusie) of het bouwen van een sculptuur in het atelier. Dat beeld van de kunstenaarspraktijk is vrij idealistisch. In ‘t Oude China moest een kunstenaar een leven lang oefenen om op zo’n punt te geraken, en zo’n kunde te verwerven.

Eén worden met de penseelstreek brengt mij – paradoxaal genoeg – op de Gutai groep – een verband van kunstenaars die na de Tweede Wereldoorlog leven in ‘n verwoest Japan, bezet door de US. Zij stappen dwars door het schilderij! Gutai begonnen door Yoshihara Jiro en Shimamoto Shozo. Deze kunstenaars ageren tegen het contemplatieve aspect van de gevestigde kunststijlen en kiezen voor de fysieke direktheid, het lichaam in actie, zij lopen echt letterlijk door ‘n schilderij. Misschien ziet u beelden voor u – er was kort geleden een show in New York en Londen waar jonge kunstenaars re-enactments van die Gutai performances gaven.

De na-oorlogse kunstontwikkelingen in Japan vormen een bijzonder hoofdstuk. Begin jaren ’50 telt men in Japan de doden, kinderen groeien op zonder ouders, volwassenenen gaan gebukt onder schuld en schaamte. Veel moet er verwerkt worden, en in allerlei takken van kunst bouwen makers voort op ‘t Surrealisme, dat in het Japan van de jaren ’30 al een eigen uitdrukkingsvorm heeft die terug gaat op oude prentkunst, uitbeeldingen van geesten en fabelwezens en monsters; het gegeven van de transformatie van een mens in een abberatie van de natuur.

De bezetting heeft een positieve uitwerking op de kunsten. Japan wordt letterlijk blootgesteld aan allerlei westerse uitingen en jonge makers ondergaan de invloed van de Europese avant-garde cinema, de films van Antonioni, Fellini, Godard… Eind jaren ’50 en in de jaren ’60 bloeit de kunst. Hijikata Tatsumi ontwikkelt z’n Ankoku Butoh (darkness dance) i.s.m. Ohno Kazuo. Er ontstaat een heuse Japanse new wave cinema met ‘n existentiële thematiek, bv. Woman in the Dunes (Teshigahara Hiroshi). Vanaf 1970 maakt Terayama Shuji geweldige films; Throw Away Your Books, Rally on the Street (1971) bruist van een eigentijdse counter culture dwarsheid.

Opzettelijk plaats ik de kunstenaar die één wil worden met zijn verfstreek, naast een kunstenaar die door een schilderij loopt. Ik vind deze oppositie inspirerend!

Tegengestelde posities zijn ‘n realiteit van de kunst. Werken met sterke formele verschillen hebben echter, meer dan we vaak denken, juist scherpe raakvlakken.

excursie: the third mind

Er bestaat een kunstwerk dat het dagdromen thematiseert – en activeert! Alfa-golven worden opgewekt door de Dreamachine (1961) van Brion Gysin, William Burroughs en Ian Summerville. Eind 1958 had Brion Gysin ‘n overweldigende ervaring, veroorzaakt door de nabeelden van ‘n felle ondergaande zon schijnend door rijen bomen. (Hij zat in een bus in Marseille, kon niet weg!) Zijn innerlijk oog onderging ‘n heftig stroboscopisch effect, tintelende veelkleurige nabeelden.

Een ander begrip uit de context van Burroughs en zijn samenwerkingen is “The Third Mind”. Een boek met deze titel dat in 1978 uitkwam bevat bijdragen van Burroughs en Gysin (begin jaren zestig). Ze schrijven en tekenen samen, tekst en beeld worden uit elkaar gehaald en opnieuw in elkaar gezet, gerangschikt, via de techniek van de cut-up. Hier is Burroughs aan ‘t woord in het begin van het boek. Dit citaat is vrij complex, maar in essentie beschrijft hij hoe je dagdromen als ‘n techniek kan oefenen en inzetten voor werk:

“I don’t know about where fiction ordinarily directs itself, but I am quite deliberately addres-sing myself to the whole area of what we call dreams. Precisely what is a dream? A certain jux-taposition of word and image. I’ve recently done a lot of experiments with scrapbooks. I’ll read in the newspaper something that reminds me of or has relation to something I’ve written. I’ll cut out the picture or article and paste it in a scrap- book beside the words from my book. Or I’ll be walking down the street and I’ll suddenly see a scene from my book and I’ll photograph it and then put it in a scrapbook. I’ve found that when preparing a page, I’ll almost invariably dream that night some- thing relating to this juxtaposition of word and image. In other words, I’ve been interested in precisely how word and image get around on very, very complex asso-ciation lines. I do a lot of exercises in what I call time travel, in taking coordinates, like what I photographed on a train, what I was thinking about at the time, what I was reading and what I wrote; all of this to see how completely I can project myself back to that one point in time.”

 

Raadselachtig? In 2007 maakte Ugo Rondinone een zeer krachtige expositie in Parijs, Palais du Tokyo, met dezelfde titel: The Third Mind. Ugo Rondinone, de kunstenaar, stelde een expositie samen met werken van anderen, “An MRI scan of his influences, inclinations, and obsessions. … In hommage to The Third Mind …[UR] sets out to cut up and remix the contemporary artistic landscape to allow a new meaning to emerge from it.” Het parcours erg veel zalen met telkens twee kunstenaars. Het gaat hier om de verbeelding van combinaties. Het begint met Brion Gysin en William Burroughs en gaat voort met kunstenaars zoals (in losse orde) Lee Bontecou, Paul Thek, Bruce Conner, Trisha Donnelly, Emma Kunz, Hans Josephsohn, Sarah Lucas, Ronald Bladen, Cady Noland, Andy Warhol…

In vele zalen sprong er ‘n vonk over tussen werken van de kunstenaars. De grijs of roze beschilderde sculpturen van Bruno Gironcoli bv., futuristische machines waarin Giocametti’s Surrealisme naspookt, kregen venijnig commentaar van Sue Williams’ schilderijen, met hun spooky want desintegrerende menselijke gestalten.

schilderkunst in conversatie

In 1960 voerde Jannis Kounellis ‘n performance uit die–in zijn eigen woorden–voortkwam uit het probleem van die dagen, nl. hoe ‘n nieuw soort schilderkunst te maken. “In 1960 I did a continuous performance, first in my studio and then in the galleria Tartaruga in Roma, in which I stretched unsized canvases … over all the walls in the room, and painted letters over them which I sang.”

Vroege conceptuele kunst ontmoet late abstracte schilderkunst. Kounellis’ actie is verwant aan de fluxus-werken die kunstenaars zoals Robert Filliou, Nam June Paik en La Monte Young rond 1960 maken. Kounellis’ werk maakt een andere ruimte van de schilderkunst, de wereldse realiteit waarin zij staat. Hij gaat in de studio aan de gang, brengt ‘t doek naar buiten, loopt ermee over straat, schildert in de galerie zijn tekens en door deze te zingen blaast hij ze de levensadem in.

Het is ‘n knipoog naar schilders van na de Tweede Wereldoorlog, zoals Georges Matthieu en Yves Klein, die de sterke fysieke ervaring van de kunst van Barnett Newman en Jackson Pollock nog willen overtreffen. Na Colour Field Painting en Abstract Expressionism komen in Europa nieuwe mensen. Georges Matthieu valt op door live painting, en Yves Klein steekt ‘n illusionist nog naar de kroon met zijn blauwe of gouden schilderijen en hun Zones van een eindeloze Sensibiliteit.

Kounellis’ actie heeft swagger/branie. Je voelt zijn lust om via de conversatie van de kunstvormen (schilderkunst, architectuur, muziek) iets te bevrijden. Vandaar dat lopen in de stad, waardoor de sensaties van geluid en mensen en ‘t leven op straat bij de actie worden betrekken. Geen verheven gedoe, en niettemin voel je juist veel respect voor wat kunst teweeg kan brengen, via een heel simpel gebaar.

Schilderkunst in conversatie, het raam wordt opengezet en een frisse wind waait naar binnen. Dit is een mooie show, echt klassiek, maar wat ik toch ‘n beetje mis is die energie van die vele andere kunstvormen waarmee de schilderkunst ook in gesprek is… Een grapje: misschien is dit al eens zo gebeurd, maar ik zie uit naar de dag dat er een monitor op de grond staat in een tentoonstelling van The Act of Painting. Zo’n strakke, zwarte, rechthoekige, met wel drie dimensies, die een tape afspeelt!

Maar nog even serieus. Wat is nu een actueel schilders-‘paradigma’? Die vraag stelde ik eerder. Lastige vraag, schilderkunst nu heeft te kampen met een zeker theoretisch vacuüm. De kunstvorm staat meer terzijde van de social-ecologische kunstagenda van vandaag. De schilder David Salle schrijft weliswaar zeer goeie teksten voor de New York Review of Books over (o.m.) andere schilders, maar dat is een uitzondering. In 1993 was er nog de “inventaris” van de schilderkunst, Der Zerbrochene Spiegel, de tentoonstelling gemaakt door König en Obrist met een keus aan hedendaagse posities – een hoogtepunt, qua zichtbaarheid van schilderkunst.

Misschien moet de schilder van vandaag weer vertrekken vanuit een underground positie. Hij/Zij gaat veeleer analoog tewerk, zich verzettend tegen de schermen, de computers en de telefoons van onze tijd, beöefent figuratie en abstractie naast elkaar, zodat ze elkaar doordringen – indirekt en onbewust.

Gisteren las ik ‘n zeer goeie tekst van Hugo Canoilas, kunstenaar/schilder, over het werk van de ‘formele’ schilder João Marçal. Het begint zo: “I always envied those guys, who go through life so easily, who float and seem – from the outside, not to suffer. The guy’s paintings disgust me even more. Defined a priori as an image, without processes that make us talk with it (the painting has its own will); without allowing the weight of history, the little problems and the meanness of painting to interfere. It is a cool abstraction that would make Mondrian blush.”

Hugo Canoilas is een kunstenaar die zich vertakt heeft in personages (denk aan de heteroniemen van Fernando Pessoa, de dichter); ‘t ene personage maakt street art waar ontmoeting en gesprekken met voorbijgangers ‘n belangrijk gegeven is, de ander maakt monochrome schilderkunst als 3d installatie, de derde voert als 2-koppig duo performances uit met geluid en esthetische vernieling, de vierde is ‘n collectief dat samen bouwt en exposeert, de vijfde maakt grote schilderijen van dinosaurussen die ernstig met elkaar spreken (tekstballonnen), over de toestand van de planeet en het tragische lot van de mens die zijn toekomst gefnuikt ziet.

Op Sicilië maakte HC een groot schilderij, ‘n doek dat hoog en strak in de lucht werd opgehangen in een concertruimte, de ruïnes van een oude kerk, aan een ijzeren stellage. Je zag vanaf de grond ‘n soort zwevend plafond met ‘n fantasie-voorstelling. Dinosauriërs vallen uit de lucht, party crashers, ze komen terecht te midden van tafeltjes en stoelen, zon en wijn en ‘t fijne mediterane vakantieleven. De schilder als drifter, een eigentijdse Situationist.

***