Interview André Kruysen – NL

VAREN OM EEN BERG

Raymond Cuijpers – André Kruysen

André Kruysen
André Kruysen

Staand voor een gesloten deur van NEST, een tentoonstellingsruimte In Den Haag, bel ik André. ‘Ik zie je staan,’ zegt hij. En hij steekt zijn arm omhoog vanuit een raam hoog in het gebouw, dat vol zit met ateliers. Terwijl ik op hem wacht denk ik aan het werk dat hij op de Rijksakademie maakte, grote lemen wanden met curves, convexe en concave vormen, die het licht vingen en richting gaven. Hij had het over Le Corbusier en pakte ruimtes groots aan. Tijdens een trip naar Istanbul struinde ik een dag lang met hem door de stad, we bezochten moskeeën, André had het over het licht, ik had er geen oog voor en zocht naar het stadion van Besiktas. Na die periode op de Rijks heb ik hem niet meer gezien. André doet de deur open, we omhelzen. Ik bekijk zijn gezicht, zijn ogen die vergroot worden door een bril met donker montuur, het ietwat grove gelaat met een grote moedervlek en zijn zwarte halflange krullen die grijze punten vertonen. Van twintigers zijn we veertigers geworden. Door lange gangen met gesloten deuren, die veel aan de Rijksakademie doen denken, lopen we naar zijn atelier. Een langwerpig lokaal met hoge wanden waar veel licht binnenvalt. Aan een wand hangen planken met daarop de sculpturen in klei en hout die ik ken uit het boek dat hoort bij de Ouborgprijs die André vorig jaar ontving. Bij het raam staat een sculptuur waarin een boomtak is verwerkt en achterin het atelier staan twee fauteuils en een tafeltje, naast een rek met modellen voor grote werken. We gaan zitten en praten wat over onze periode op de Rijks, we komen tot de conclusie dat we van geen specifieke begeleider echt iets hebben opgestoken, maar dat het feit dat er zoveel kunstenaars bijelkaar kwamen een goeie energie gaf. We drinken thee, op een glazen tafeltje ligt koek, André pakt zijn boek en bladert erdoorheen. Dan klimt hij op een ladder om er een maquette bij te pakken. ‘Dit is voor mij een belangrijk ding,’ zegt hij, gebarend naar de uit karton opgebouwde constructie van op het oog willekeurig op elkaar gegooide rechthoeken. ‘De echte chaos maken, zoals een kindertekening, zonder na te denken eigenlijk, dat lukte me niet.’ Ik knik. ‘Tot ik het werk van Kurt Schwitters zag… Hoe hij van rommel een structuur heeft gemaakt, hoe hij durfde dingen gewoon lelijk te laten zijn, dat heeft me wel de ogen geopend.’ Ik kijk naar de maquette en naar de foto van de uiteindelijke installatie in het boek. Vanuit het plafond komen planken naar beneden gedonderd, als door een reus neergegooid, maar gestold halverwege de val. ‘Hoe heb je het uiteindelijk voor elkaar gekregen?’ vraag ik. ‘Heb je letterlijk stukken karton op de grond laten vallen?’ ‘Nee, zo goed en zo kwaad als het kon, binnen de grenzen van wat constructief mogelijk is, heb ik de losheid nagebootst eigenlijk.’
Pas later in trein terug naar Amsterdam kom ik op het woord: simuleren. Gesimuleerde chaos.

RC
In je boek staat een mooi verhaal over twee rotsen in zee waar je in de zomervakanties van je jeugd op uit keek. Je hebt daar een prachtige metafoor voor beeldhouwen gevonden in de beschrijving van de verandering wanneer je de eilandjes per boot bezoekt en naar de top van en van die rotsen klimt. Het varen langs de eilanden en hoe daardoor de ruimte en de beleving van de ruimte veranderd is het maken van een ruimtelijk werk, je laat de ruimte veranderen, geeft het vorm en tegelijkertijd vang je het licht. Bij jouw sculpturen krijgt het licht richting. Je sculpturen lijken puur intuïtief tot stand te komen, klopt dit of maak je eerst voorstudies?

AK
Mijn vrijstaande sculpturen ontstaan inderdaad vaak intuïtief. Wel heb ik vaak al
een soort oervorm (basisvorm) van het werk in gedachten van waaruit ik begin.
Soms is dat een enkelvoudige beweging opwaarts of een implosie of een specifiek
evenwicht tussen een of meerdere vormen.
Een enkel keer heb ik een tekeningetje of een aquarel die aan de basis staat met een gestalte erop die ik probeer in beeld om te vormen.

RC
Een verschil met je grote ruimtelijke installaties en je kleinere (gekleurde) wandsculpturen is denk ik dat de grote installaties na de tentoonstelling afgebroken worden, verdwijnen, alleen de documentatie rest en je kleine sculpturen
blijven bestaan. Is er daardoor ook ene verschil in benadering, ga je losser om met die kleine dingen? En laat je daardoor ook meer toe?

AK
In een kleinere schaal is natuurlijk veel meer mogelijk. En laat je vanzelf al veel
meer toe. Je hoeft nl. nooit een vertaalslag te maken. What you see is what you get,
zeg maar. Het grootste verschil is natuurlijk de werking van de zwaartekracht. Ik
kan in een klein werkje een fragiel evenwicht bereiken in een bouwseltje van
balsahout met wat lijm ertussen. Dat in het groot uitvoeren is vaak lastig, soms
onmogelijk maar bovenal zou het kunnen uitdraaien op het domweg oplossen van een probleem, een kunstje zeg maar. Kijk eens wat knap hoe dat balanceert, hoe krijgt’ie het voor elkaar?!
Daar gaat beeldhouwkunst in essentie natuurlijk niet over. Wat een merkwaardig
fenomeen bij mijn werk is is dat ik vele malen langer doe over een klein zelfstandig
sculptuur dan over een groot site specific werk. Een ontwerp voor een groot werk kan
soms in een paar weken ontstaan, terwijl een klein werk er soms jaren erover doet om z’n eindvorm te bereiken.
Dat zit hem al in de naam ” Zelfstandig sculptuur” . Het beeld moet zijn eigen
wetten nog zien te definiëren. Dat duurt soms eindeloos, terwijl het “site specific”
werk al een uitgangspunt heeft: de omringende architectuur. Dat werk zal altijd in
de eerste plaats een fysieke beleving worden.

The projection project Installation view MuHKA. 2006/2007 Andre Kruysen
The projection project
Installation view MuHKA. 2006/2007
Andre Kruysen

RC
Zo’n groot project vraagt waarschijnlijk nogal wat planning, ga je eerst aan de slag met kleine modellen en vergroot je die als het ware uit of verandert er tijdens het bouwproces nog veel?

AK
Mijn site – specific werk wordt van tevoren bedacht en in voorstudies en maquettes
vormgegeven. De opbouw van het werk is een vrij strak geregisseerde korte periode
van 10 of 14 dagen waarin er maar een zeer beperkte ruimte is voor aanpassingen of
improvisatie. De transformatie van maquette naar ware grootte is het creatieve gedeelte van dat proces. Dat zie je als het ware gebeuren onder je handen. Dat is
een magisch gebeuren. Je kunt het alleen maar daar en dan ervaren met je lichaam.
Voor een korte periode. Daarna is het weer weg.
Soms moet je in die opbouw aanpassingen doen uit technische oogpunten of vanuit
zichtlijnen die je van tevoren niet hebt kunnen analyseren in het model.

RC
Wanneer en waarom ben je begonnen met schilderen (want zo zie ik je
wandsculpturen toch wel, als ruimtelijk schilderijen) en heeft dat je ruimtelijke
blik beïnvloedt?

AK
Ik ben eigenlijk begonnen te schilderen toen ik mijn wanden een andere kleur wilde
geven dan de omringende architectuur. Ik deed dat bijna alleen met gefilterd en
gereflecteerd licht dat op een natuurlijke manier in mijn installaties werd
verwerkt. Kleine proeven werden daarna autonome sculpturen, zeker toen ik met
olieverf begon te werken.

Masker (...) 2013, André Kruysen
Masker (…)
2013, André Kruysen

RC
Zie je je sculpturen als pure abstracte dingen of zijn er ook verwijzing naar
figuratie of betekenissen die er eerder waren dan het werk zelf? (Zoals misschien in ene opdrachtsituatie het geval is?)

AK
“Abstractie” is voor ons al zo’n vanzelfsprekend onderdeel van ons
voorstellingsvermogen dat ik me nog maar zelden met de vraag bezighoud of iets
volkomen abstract is of niet.
Ik geloof niet dat we als mens iets kunnen verzinnen dat niet ergens qua vorm aan
refereert. Wat dat betreft is “Ceci n’est pas une pipe” van René Magritte het meest
abstracte beeld dat ik ken.
De vormen in mijn installaties komen voort uit de structuur van de omringende
architectuur en de wijze waarop ik het daglicht wil manipuleren. Voor mij is daar
niets abstracts aan.
Mijn kleine sculpturen zijn geen representaties van persé bestaande objecten of
levende wezens. Toch zijn het voor mij vormen die voortkomen uit de natuur,
architectuur etc. In die zin vind ik ze niet abstract dus. Soms is het een wat meer
archaïsche representatie van bv een masker, of een gebouw of een berg.

RC
Een van de basisprincipes van The Act of Painting is dat het werk ontstaat door
het te maken, in het maakproces ligt een groot deel van de betekenis opgesloten.
Als maker ben je een dynamisch oog: je neemt waar en maakt tegelijkertijd deel uit
van hetgeen je waarneemt, de verandering die als maker aanbrengt in hetgeen je
maakt heeft weer invloed op de volgende handeling of ingreep die je in je werk
doet, je reageert op je eigen handeling, stuurt die en corrigeert en zo ontstaat
uiteindelijk een gedifferentieerd beeld dat je van te voren nooit had kunnen
bedenken of zelfs maar had kunnen bevatten. In het maken zit het weten, het
begrijpen, denken en handelen vallen samen.
Ik zie dat in jouw werk zeker, het organische, het groeiende en ook het deformerende. Hoe zou jij het maken van een werk beschrijven?

AK
Ik vind dit een hele goede omschrijving van hoe ik te werk ga. Daar heb ik niet veel aan toe te voegen. Soms heb ik wel van tevoren een gestalte in mijn geestesoog (om maar eens een mooi woord te gebruiken). Daar werk ik dan naartoe, maar vaak komt er inderdaad iets heel anders uit, volgens de door jou omschreven werkwijze.

RC
Hoe wil jij je verhouden tot de geschiedenis? Richard Tuttle, Robert Rauschenberg,
maar ook klassieke beeldhouwers als Henry Moore, Jean Arp, Alexander Calder
misschien?

AK
Ik zou zeggen dat mijn artistieke familie bestaat uit (onder vele andere!):
Kurt Schwitters (decompositie), Joseph Beuys (natuur, mens), Per Kirkeby, Le
Corbusier (licht, sculptuur/architectuur), Morandi (verstilling/licht/kleur)
Ook de oude knakkers als Michelangelo en Rembrandt zijn me zeer dierbaar evenals
niet westerse “kunst” als Dogon sculpturen en beelden uit de Zuidzee eilanden (het
theatrale en archaïsche, losstaand van de Westerse denkbeelden).

Studio André Kruysen
Studio André Kruysen

RC
Ik weet nog van de Rijks dat je gek was van Le Corbusier. Je hebt ook
architecturale projecten gedaan, weer een andere manier van denken, lijkt me. Of
kun je een gebouw hetzelfde benaderen als een sculptuur of als een schilderij?

AK
Je kan alles als schilder- of beeldhouwkunst benaderen. Het ligt er maar aan wat voor een standpunt je inneemt. Soms letterlijk. Een boom kan je als een kleurenpalet
ontleden of als een constellatie van massa versus tussenruimte of als een biotoop.
Zo kan je ook een gebouw of de architectuur in het algemeen van honderd
verschillende standpunten benaderen.
Het verschil tussen sculptuur en architectuur boeit me dus niet zo. Het is uiteraard
duidelijk dat een architect aan een programma van eisen moet voldoen waar een
kunstenaar zich niet toe hoeft te verhouden. Dat is het enige wezenlijke verschil
tussen mij en een architect.

Z.T. (Fallen water) 170x85x87cm - hout, karton, paperclay, olieverf 2014, André Kruysen
Z.T. (Fallen water) 170x85x87cm – hout, karton, paperclay, olieverf
2014, André Kruysen

RC
Een zelfstandige sculptuur heeft er soms jaren voor nodig om zijn eindvorm te bereiken, zeg je André, zoals dat bij jouw kleine werken het geval is. Dat geldt vaak ook voor een schilderij. Dus autonome werken, werken die opzichzelf staan, zichzelf moeten ‘bewijzen’ als het ware, moeten min of meer rijpen in het atelier.
Grijp je tijdens zo’n rijpingsproces regelmatig in het beeld in of is het meer zo dat je aan iets begint, het een hele tijd niet meer aanraakt, ergens in je atelier neerzet, het af en toe bekijkt en na een paar maanden of zelfs jaren het ding weer oppakt en de laatste toevoeging/ingreep doet, of helemaal niets meer doet en plotseling ziet dat de sculptuur al die tijd al ‘af’ was en dat je geest er al die maanden of jaren voor nodig heeft gehad om dat te zien?

AK
Ik zou zeggen alle smaken die je noemt. Grappig dat dat zo algemeen is!
Dat laatste heeft vaak te maken met de connecties binnen je eigen oeuvre die je nog
niet eerder kon leggen.
Wat ik ook wel eens heb is dat iemand anders mijn atelier in komt en een ding ziet
liggen/hangen, waar ik geen heil meer in zag, mij daar plots de waarde weer van doet inzien.

RC
Ik denk dat ik in dit interviewtje vooral meer te weten wil komen over deze
autonome werken, omdat deze alleen al door hun schaal, volgens de werkwijze tot
stand komen die perfect aansluit bij The Act of Painting. Het werk waarin je geen
vertaalslag hoeft te maken, maar direct bijna 1 op 1 dat laat gebeuren wat je
ziet.

AK
Uiteraard. Maar sommige mensen snappen niets van de combinatie van de werken die ik maak. Je kan toch niet van Mondriaan en Soutine tegelijk houden, is dan de gedachte.
Ik heb daar wel schijt aan verder, maar ik wordt toch een stuk minder vaak gevraagd
om de kleine dan om de grote dingen( die zijn natuurlijk ook spectaculairder )

 

RC
Je gaat – jij in je kleine sculpturen – intuïtief te werk, laat je sturen door het materiaal, soms weet je niet eens precies wat je doet. Maar toch is er altijd een moment dat je voelt, weet of ziet dat het beeld is zoals de eindvorm zou kunnen zijn. In het schilderen zie ik dat moment vaak al heel snel, maar ga ik er bewust doorheen, ik maak het eigenlijk kapot, omdat die eindvorm te bekend is, niet verassend genoeg, ik ga door en na verschillende fases van intuïtief werken komt er weer het punt dat je
de kwasten op de grond gooit, achteruit loopt, een tijdje kijkt en er niet meer
aan verder gaat.
Jij bent niet een beeldhouwer in de klassieke zin, je kapt over het algemeen niet
iets uit een blok hout of uit ene brok steen, jouw sculpturen groeien, je voegt
net als bij het schilderen steeds iets toe, daarbij zie je steeds alles wat je
toevoegt (bij het schilderen kun je dingen weg schilderen). Hoe maak jij je
sculptuur ‘kapot’ om er verder aan te kunnen werken? Of doe je dat niet?

AK
Mooi gezegd alweer. Ik maak wel degelijk sculpturen kapot. (Ook in mijn ontwerpen
trouwens!). De sculptuur moet zich kenbaar aan me maken en niet al van tevoren
bekend zijn. Ik blijf formeren en deformeren totdat het sculptuur zich uit mijn
handen heeft vrijgemaakt zeg maar. (Je schildert jezelf uit het doek, zei Willem de
Kooning). Ik snijd letterlijk het beeld aan stukken en zet het opnieuw in elkaar.
Draai het binnenstebuiten, zet het op z’n kop, You name it. Alles om aan het
vooronderstelde idee te ontkomen en tot een eigen proces op gang te brengen zonder vooronderstellingen.
Het kan overigens ook best zijn dat een beeld na een lange omweg terugkomt op zijn
beginvorm, maar dan heeft hij dat proces ook doorgemaakt.
Er moet een wankel evenwicht zijn tussen vormwording en vormverlies in het beeld.
Een stollingsmoment als het ware. Dit is heel goed te zien in mijn beeld “Rondanini”
voor de Beeldengallerij van Peter Struycken.
Ik snijd ook wel degelijk beelden uit 1 blok klei. Daar voeg ik niets aan toe. Die
belanden het meest van allemaal in de recycle bak. Dat moet in een keer goed gaan
namelijk.

RC
Een vrijstaand sculptuur kun je van alle kanten bekijken en van alle kanten maken,
zoals je om die twee bergen in de zee heen kon varen. Op een gegeven moment heb je sculpturen aan de wand gehangen. Een kant is daarmee weggevallen; het werk
heeft een voor- en een achterkant gekregen, ze hebben een kijkrichting gekregen
Eigenlijk zijn je grote ruimtelijke installaties ook zo opgebouwd, je bouwt vanuit
een raam, of vanuit het plafond… Dat je er niet meer ‘omheen kunt varen’ maakt
dat het meer richting schilderkunst gaat, het zijn schilderkunstige objecten geworden. Het zijn autonome dingen… geen kop van een eland of zo aan de muur
waarvan je weet dat er ooit nog een heel lijf aanvast heeft gezeten.

AK
Ja en nee. Ik vind het een bijzondere observatie. De grote werken zijn in principe
decors op die manier gezien, of 3d schilderijen. Wat ik echter altijd suggereer in
mijn werken is dat de vormen veel groter zijn dan wat je kunt zien. Dus dat er wel
degelijk nog een heel lijf achter de elandkop zit. Dat de ruimte heel ver doorloopt. Je kunt er alleen bijna nooit echt achter kijken zodat die illusie wordt versterkt (heb ik van Le Corbusier) Soms kan je er wel achter kijken en blijft die illusie in stand door de opbouw van van de vlakken en lijnen (net als bij Mondriaan en constructivistische evenknieën)
Bij de kleinere werken werk ik niet met die illusie.

RC
Toch maak ik bij sommige werken wel die associatie, alsof het sterk gedeformeerde
half vergane koppen van beesten (of mensen) zijn. Door de organische bouw hebben
die wanddingen iets dierlijks.

AK
Ja ik denk dat dat door de jachttrofeeën komt. Waar sommige wandbeelden letterlijk
aan refereren zijn maskers uit West-Afrika en de Zuidzee-eilanden. Die hangen
natuurlijk vaak uit praktisch oogpunt aan de wand, hoewel ze uiteraard als deel van
een “kostuum” zijn bedoeld.

RC
De vrijstaande sculpturen functioneren meer als ruimtelijke vorm. Hoe benader en zie jij de wandsculpturen ten opzichte van de vrijstaande werken en wanneer of op welke grond bepaal je of een beeld aan de wand komt, dan wel op de bodem staat?

AK
Ik denk dat ik bij de muur ben uitgekomen met een aantal sculpturen omdat ik de
kleine werken op ooghoogte wilde hebben. Dan zijn er maar twee smaken: hangen of op een sokkel neerzetten.
Op een sokkel heb je het hele sokkelprobleem wat erbij komt kijken; een ruimtelijke
vorm op een andere ruimtelijke vorm.
Om dat te omzeilen hang je het op. Bij beelden met een sterke middenas en een naar voren gerichte lijn vanuit het platte vlak(de wand) krijg je al gauw de kenmerken
van een kop of masker. Zeker als de contouren in een ovaal zijn te vangen. Ik wil soms ook onder een beeld kunnen kijken. Dat de onderkant vrijkomt vind ik een wezenlijke sculpturale ingreep.
De beelden die op de grond staan zijn meestal groter van aard. Ze verhouden zich
meer tot het menselijk lichaam en de ruimte om zich heen. Een groot werk zal ik
niet gauw ophangen. Dat heeft echt puur met de maat en onze lichamelijke ervaring
daarvan te maken.
Bepaalde werken zijn echt als beelden met een sterk voor/achter karakter. Frontale
beelden zeg maar (net als in de Gothiek). Die staan vaak op een plank aan de muur of in een vitrine. (veel keramisch werk is zo gedacht)

Z.T. (Fallen water) 170x85x87cm - hout, karton, paperclay, olieverf 2014, André Kruysen
Z.T. (Fallen water) 170x85x87cm – hout, karton, paperclay, olieverf
2014, André Kruysen

RC
Ken je het werk van Gabriel Orozco?
Hij heeft ondermeer het werk My Hands Are My Heart gemaakt, waarin hij een klomp klei samenknijpt met beide handen, wat een hartvorm oplevert…. Ook heeft hij zwevende sculpturen gemaakt: Spumes, organische vormen van een soort kunststof (polyuerthane foam) die veel weg hebben van een fluim… mooi werk en toen ik het zag in een boek moest ik aan jouw sculpturen denken.
De Spumes hangen aan onzichtbare draden en zweven vrij in de ruimte. Heb jij ooit
overwogen om je sculpturen zo te tonen? Ook dan krijg je het element van de
onderkant en niet alleen de onderkant, de ervaring van gewicht(loosheid) gaat
meespelen.

AK
Ik ken dat werk van Orozco. Een mooi werk. Ik heb ik Berlijn een groot werk van hem
gezien. Prachtig. Hij weet een kern van het immateriële te bereiken in de materialen
die hij vind.
Ik heb nog niet aan een vrijhangend sculptuur gedacht. Misschien een goed idee!
Gewichtloosheid bereik je alleen door de gestalte van het werk, niet door het
ophangen zelf. Daar benadruk je vaak zelfs het gewicht mee.

RC
Wat je zegt over de beelden die je uit een blok klei snijdt, dat ze in een keer
goed moeten gaan, is een mooi gegeven. Door de directheid van maken, het 1 kans
hebben – het is als het nemen van een penalty- wordt alle energie van het moment
van maken gebundeld.

AK
Ja, haha! goede vergelijking.

RC
Ik heb ook zoiets met schilderen gedaan, een schilderij binnen maximaal twee uur
maken, en het gekke was dat die hele reeks lukte; omdat ik in mijn hoofd en ook
fysiek de voorwaarden had gecreëerd om alles in die twee uur eruit te laten komen.
Ik maakte die serie (een stuk of tien grote doeken) in 2011, nu drie jaar later
denk ik genuanceerder over die doeken en vind ik ze teveel op het Abstract
Expressionisme leunen. Maar destijds had ik ze nodig om de echte stap naar het
schilderen met de abstracte intentie te maken. Het ging mij toen om de energie van
het moment, en ik noemde die doeken een weergave van de staat waarin ik me op het moment van maken bevond.

AK
Ik moet meteen aan het werk van Franz Kline denken, die werkte ook zo. Hele energieke maar ook meditatieve doeken. Net als Chinese en Japanse kaligrafische werken.

RC
Vind jij dat er in je beelden iets van je toestand van het
moment te zien moet zijn? En hoe zou je die toestand omschrijven? Of denk je dat
die beelden ergens boven jezelf uitstijgen, dat jij met je karakter, je kennis en
je kunnen ondergeschikt bent aan de waarde van het beeld, dat dan ergens aan het
sublieme moet raken?

AK
Bij de werken die ik op de Rijksakademie maakte was het wel een soort ” blinde
actie” die puur van het moment afhing. Niet zozeer van een gevoel of emotie van
waaruit ik vertrok.
Bij de werken die ik snij uit klei heb ik meestal een basisvorm in gedachte. Een
berg, twee tegengestelde polen, Een grote en een kleine opwaarts stuwend blok. Vaak is er een dualiteit in die werken. Twee basisblokken die zich tot elkaar verhouden in een strijd of harmonie. Het gaat bijna altijd over een bepaalde energie. Erosie, groei etc.

RC
Nog iets anders dat daarmee te maken heeft misschien, een kwestie waar ik lang mee bezig ben geweest is het formaat: in een groot doek verdwijn je fysiek, tijdens
het schilderen heb je een lichamelijke relatie met het doek en uiteindelijk tijdens het kijken ook, terwijl je bij een klein doek meer buiten het schilderij staat, er meer een intellectuele verhouding mee hebt. In die zin vond ik de grote formaten zelfs menselijker, meer de menselijke verhoudingen hebben zeg maar. Is de verhouding van jou met je grote werk ook zo of zie je het anders?

AK
Ja de grote werken zijn meer fysiek qua beleving, maar de kleine niet minder fysiek
qua ontstaan. Daarin zijn ze geheel fysiek bijna.
Wat de keuze voor klein werk betreft is dat vaak meer uit praktische overweging.
Drie grotere werken en mijn atelier staat vol.

Z.T. (Fallen water) 170x85x87cm - hout, karton, paperclay, olieverf 2014, André Kruysen
Z.T. (Fallen water) 170x85x87cm – hout, karton, paperclay, olieverf
2014, André Kruysen

RC
Rondanini vind ik een heel constructivistisch werk, Rodchenko-achtig… door het
materiaal (brons) en misschien ook de vorm (de sokkel) lijkt het een beeld uit
het begin van de 20eeuw. In je boek staan ook de verschillende stadia van het
ontwerp, waar je met karton heel intuïtief een ruimtelijke constructie bouwt die wel steeds min of meer binnen een cilinder past… zodra de sokkel erbij komt worden de
mogelijkheden beperkter lijkt het. Je hebt ook dergelijke sculpturen van hout en
en ander materiaal gemaakt, daarin zit het luchtige van het uitproberen, van het pielen met materiaal en vorm. Hoe groot is de invloed van het materiaal dat je gebruikt? Of is het andersom, dat je een bepaalde vorm in je hoofd hebt en daarbij het materiaal zoekt?

AK
Als ik iets specifieks in mijn hoofd heb zoek ik daar het meest geschikte materiaal
voor. Klooien met materialen doe ik het meeste of alleen maar als ik met gevonden objecten werk. Dat is dan een kwestie van zoeken totdat het werkt.
Ik kijk dan naar de natuur van hetgeen ik in mijn hand heb en zoek daar meestal een
contrast mee in de assemblage. Hetzij qua vorm hetzij qua materie.